In de Quedam Narracio wordt beschreven hoe aan het einde van de 12de eeuw de bisschop eens in de
vier jaar zijn diocees bezocht om in kerkelijke en wereldlijke zaken recht te spreken.
Daarbij ging hij langs zijn bisschoppelijke hoven in Emmen en Anloo naar
Groningen. Op de bisschopshoven werden hij en zijn gevolg gedurende zes
weken op gepaste wijze ontvangen en ontving hij geschenken. In vrijwel alle
hofboerderijen was een voorziening waar de bisschop kon overnachten. De hof
moest er voor zorgdragen dat het de bisschop en zijn gevolg aan niets
ontbrak. Zo moest er bijvoorbeeld (veel) eten en drinken aanwezig zijn maar
ook verzorging voor de paarden en uitrusting. De groep rond de bisschop wist
er wel raad mee en nam het er goed van. De hof had vaak een timmerman, smid
en andere ambachtslieden in dienst die net als de pachters hand en
spandiensten of herendiensten moesten verlenen.
Wanneer de hoven in Anloo en Emmen in bezit van de bisschop zijn gekomen,
is niet bekend. Er zijn verschillende aanwijzingen dat dit hofsysteem in de 10de eeuw al functioneerde.
Vanaf de 9de eeuw had de bisschop veel hoeven en landerijen in bezit
gekregen, die aan pachters in gebruik waren gegeven. Het beheer van deze
pachtboerderijen werd vanuit de bisschopshof geregeld. Ook vond op deze hof
de inning plaats van belastingen, "precariën", die in het dingspel
geheven werden.Eén belasting staat bekend als "tienden". Een tiende was een historische belastingvorm die bestond uit het betalen van
een tiende deel van de oogst, vee, etc.
De belasting werd opgeslagen in een
zogenaamde spieker, een voorraadschuur bij de bisschopshof. Het woord spieker is een
verbastering van het Latijnse "spica" dat graan betekent. De
voorraadschuur was een "spicarium". Bron: B.Lonsain, Nieuwe Drentsche Volksalmanak 1927.
Lonsain citeerde daarmee J.S.Magnin (Kerkelijke geschiedenis
van Drenthe p.108). Hoewel de Heerenhof in deze streek als bergplaats van het in natura betaalde dienst deed
wordt deze niet als spiker vermeld. Als de bisschop Emmen bezocht
verbruikte hij samen met zijn gevolg een groot deel van de in de spieker
opgeslagen "belastingen".
De beheerder van de hof werd ‘hofmeijer’ genoemd. Hij was
niet alleen landbouwer, maar ook rentmeester van de hoeven die tot
het domein van de bisschopshof behoorden. De boeren, die op deze hoeven
werkten, waren horigen; zij waren gebonden aan de grond en aan de hof
en moesten ook diensten voor de grondheer verrichten. Het geheel was een
soort zelfvoorziende leefgemeenschap met hofleiding en horigen.
In de Late Middeleeuwen werd de rogge, die op de hoven in Anloo en Emmen
door de bisschoppelijke rentmeester was geïnd, in de stad Groningen op de
markt gebracht en verkocht. Ook werden pachten en opbrengsten (o.a. hout)
vervoerd naar het kasteel te Coevorden en vandaar deels verder naar Utrecht.
Een andere belasting door de bisschoppen was een belasting op het gebruik van woeste gronden, de "schuldmudde".
Deze is alleen bekend bij nederzettingen die ouder zijn dan de 10e eeuw. De
schuldmudde had kunnen helpen de grootte van Emmen in die tijd te bepalen,
maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld Noordbarge en Weerdinge is het heffen
van de schuldmudde in Emmen niet bekend. Een verklaring hiervoor is mogelijk
dat de schuldmudde in Emmen niet bijgehouden werd omdat de rentmeester er
als dorpsgenoot directe controle over had. Het bodemarchief en
rentmeesterrekeningen geven hierover geen uitsluitsel.
|