dot Home - start
dot Prehistorie - Archeologie
dot Historie
dot Bewoning per erf
dot Bewoning per jaar








dot Laatste wijzigingen
Stuur een e-mail aan Historisch Emmen

Logo Pre-Historisch Emmen

Historisch Emmen heeft na 20 jaar alle informatie van na 1900 van internet gehaald.

Meedogenloze lieden kopen tegenwoordig rechten op foto's op om er veel geld aan te verdienen.

Met software scannen ze internet af, vinden een foto en claimen direct en meedogenloos veel geld.

Door verouderde wetgeving kan een rechter niet anders.

Voor foto's zie thans nog Facebook
Zuidoost Drenthe in Beeld

Oudste vermelding Emmen 1139


Emmen anno 1139 Omhoog


Overgang van Franken naar Bisschoppen: Omhoog


Foto: © Geheugen van Drenthe.

Na de Romeinse tijd, omstreeks het jaar 628, kwam Drenthe meer en meer onder Frankische invloed. De Franken waren een federatie van Germaanse stammen die grote delen van huidige Europese landen veroverden. Met aan het hoofd Keizer Karel de Grote kwamen er grote staatkundige en godsdienstige veranderingen. Drenthe werd één der gouwen zoals Karel de Grote zijn rijk had ingedeeld. Aan het hoofd van een gouw stond een graaf.

De opvolger van Karel de Grote was één van zijn kleinzonen, Otto I de Grote (912-973). In 962 werd Otto I de Grote tot keizer gekroond van het Heilige Roomse Rijk.

De Duitse kerk, met machtige bisschoppen en abten, stond achter Otto I. Vanuit zijn machtspositie slaagde hij er in de kerk voor zich in te zetten. De kerk bood rijkdom, militaire mankracht en had een monopolie in geletterdheid. In ruil bood de keizer de kerk bescherming aan tegen edelen en gaf hen belangrijke posten in het bestuur en leger alsmede het beheer van domeinen. Bron: Wikipedia.

Ondertussen (aan het einde van de 8ste eeuw) werd vanuit het bisdom Utrecht ook in Drenthe het Christendom verspreid. Omstreeks 779 vond de kerstening van Drenthe plaats door missionaris Willehad.

Net als in het Duitse Rijk gaven de Franken om dezelfde redenen ook hier delen van hun Rijk uit als leengoederen aan de opeenvolgende bisschoppen.

In het jaar 918 werd Baldericus, die uit een rijk Betuws geslacht voortkwam, tot bisschop van Utrecht benoemd. In het jaar 950 ontving bisschop Baldericus goederen en grafelijke rechten van keizer Otto I de Grote. Eén van deze rechten bestond uit het jachtrecht op grootwild in het gebied waar ook Emmen zich zou gaan ontwikkelen. Deze grafelijke rechten gingen vervolgens over op nieuw benoemde bisschoppen.

In het jaar 1024 werd Drenthe, met toestemming van de bevolking, bij een giftbrief van 9 januari 1024, door de Duitse keizer Hendrik II aan de toenmalige bisschop Adelboldus van Utrecht geschonken. Dit betekende dat "het gouw Drenthe" onder diens gezag kwam.

De bisschoppen bouwden hun bezittingen langzaam uit, waardoor ze in deze streken grootgrondbezitter werden. Om die bezittingen goed te kunnen beheren lieten ze grote boerderijen (hoven) bouwen, die een centrale rol in het innen van belastingen in natura van de hoeven vervulden. Zo’n grote boerderij wordt in het Latijn "curtis" genoemd.


Bisschoppelijke Tijd: Omhoog

In de Quedam Narracio wordt beschreven hoe aan het einde van de 12de eeuw de bisschop eens in de vier jaar zijn diocees bezocht om in kerkelijke en wereldlijke zaken recht te spreken.

Daarbij ging hij langs zijn bisschoppelijke hoven in Emmen en Anloo naar Groningen. Op de bisschopshoven werden hij en zijn gevolg gedurende zes weken op gepaste wijze ontvangen en ontving hij geschenken. In vrijwel alle hofboerderijen was een voorziening waar de bisschop kon overnachten. De hof moest er voor zorgdragen dat het de bisschop en zijn gevolg aan niets ontbrak. Zo moest er bijvoorbeeld (veel) eten en drinken aanwezig zijn maar ook verzorging voor de paarden en uitrusting. De groep rond de bisschop wist er wel raad mee en nam het er goed van. De hof had vaak een timmerman, smid en andere ambachtslieden in dienst die net als de pachters hand en spandiensten of herendiensten moesten verlenen.

Wanneer de hoven in Anloo en Emmen in bezit van de bisschop zijn gekomen, is niet bekend. Er zijn verschillende aanwijzingen dat dit hofsysteem in de 10de eeuw al functioneerde.

Vanaf de 9de eeuw had de bisschop veel hoeven en landerijen in bezit gekregen, die aan pachters in gebruik waren gegeven. Het beheer van deze pachtboerderijen werd vanuit de bisschopshof geregeld. Ook vond op deze hof de inning plaats van belastingen, "precariën", die in het dingspel geheven werden. Eén belasting staat bekend als "tienden". Een tiende was een historische belastingvorm die bestond uit het betalen van een tiende deel van de oogst, vee, etc.

De belasting werd opgeslagen in een zogenaamde spieker, een voorraadschuur bij de bisschopshof. Het woord spieker is een verbastering van het Latijnse "spica" dat graan betekent. De voorraadschuur was een "spicarium". Bron: B.Lonsain, Nieuwe Drentsche Volksalmanak 1927. Lonsain citeerde daarmee J.S.Magnin (Kerkelijke geschiedenis van Drenthe p.108). Hoewel de Heerenhof in deze streek als bergplaats van het in natura betaalde dienst deed wordt deze niet als spiker vermeld. Als de bisschop Emmen bezocht verbruikte hij samen met zijn gevolg een groot deel van de in de spieker opgeslagen "belastingen".

De beheerder van de hof werd ‘hofmeijer’ genoemd. Hij was niet alleen landbouwer, maar ook rentmeester van de hoeven die tot het domein van de bisschopshof behoorden. De boeren, die op deze hoeven werkten, waren horigen; zij waren gebonden aan de grond en aan de hof en moesten ook diensten voor de grondheer verrichten. Het geheel was een soort zelfvoorziende leefgemeenschap met hofleiding en horigen.

In de Late Middeleeuwen werd de rogge, die op de hoven in Anloo en Emmen door de bisschoppelijke rentmeester was geïnd, in de stad Groningen op de markt gebracht en verkocht. Ook werden pachten en opbrengsten (o.a. hout) vervoerd naar het kasteel te Coevorden en vandaar deels verder naar Utrecht.

Een andere belasting door de bisschoppen was een belasting op het gebruik van woeste gronden, de "schuldmudde". Deze is alleen bekend bij nederzettingen die ouder zijn dan de 10e eeuw. De schuldmudde had kunnen helpen de grootte van Emmen in die tijd te bepalen, maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld Noordbarge en Weerdinge is het heffen van de schuldmudde in Emmen niet bekend. Een verklaring hiervoor is mogelijk dat de schuldmudde in Emmen niet bijgehouden werd omdat de rentmeester er als dorpsgenoot directe controle over had. Het bodemarchief en rentmeesterrekeningen geven hierover geen uitsluitsel.


1139, de oudste vermelding: Omhoog

Foto Historisch Emmen oorkonde uit 1139
De oudste vermelding van Emmen uit 1139.


Uitvergroting van vermelding boven.
"mansi in Emne"


Kaart bron: P.den Hengst.
Tekening naar Noomen 1990, 109 en Spek 2004, 106.
Zie ook boek "Groningen 1040" uitgave Profiel, p.109.
De percelen vormen een betrekkelijk aaneengesloten blokken waarin de contouren van het vroeg-middeleeuwse domeingoed zichtbaar zijn.
Geel: hofgrond (met hof)
Groen: weemland (met Weeme)
Lichtgroen: kerkenland (met kerk)


Op het grasveld stond ooit het politiebureau.
Op de achtergrond is het Marktplein.
Links ligt de Westenesscherstraat.
Dit gebied behoorde vroeger tot de hofgrond.
Foto: familie Davids.


Hofgrond.....
Foto: © J.Withaar

De bisschoppen van Utrecht hadden dus ook een belangrijke bisschopshof in Emmen. Deze bisschopshof wordt voor het eerst genoemd in een oorkonde uit 1139 waarin ook de oude naam van Emmen (Empne of Emne) voorkomt.

Aan deze bisschoppelijke hof heeft Emmen zijn ontwikkeling te danken.

In het oorkondeboek van Groningen en Drenthe, bewerkt door P.J.Blok staan de oudste vermeldingen over Emmen, vroeger Emne - Empne geheten. De oudste oorkonde (nummer 27) waarin van de hof te Emne (Emmen) sprake is, is een in de Latijnse taal gestelde brief van bisschop Andreas (1128-1139) uit het jaar 1139.

Bisschop Andreas (Andries van Cuijk, 1128-1139) schonk toen inkomsten uit Noord- en Midden Drenthe aan de kerk te Oldenzaal. In ruil hiervoor ontving hij enkele hoven te Emmen. Deze hoven waren eerder door zijn voorganger, bisschop Godebald (1114-1127), voor ‘vrome doeleinden’ losgemaakt uit de hof van Emmen, maar werden nu weer onder de hoofdhof teruggebracht. De hoofdhof van Emmen bestond dus al toen Godebald bisschop was.

De Latijnse tekst van de oorkonde uit 1139 luidt:

"In nomine sancte et individue Trinitatis. Notum sit omnibus tam futuris quam praesentibus, qualiter ego Andreas, Dei gratia Trajectensis episcopus, dedi ecclesiae Oldenzalensi ad opus fratrum debitum altariorum, quod singulis annis presbyteri subscriptarum ecclesiarum in festo sancti Jacobi in Anloe solvunt pro concambio unius mansi in Emne, quem predecessor meus bone memorie dominus Godebaldus episcopus pro remedio anime Werneri dapiferi sui predictae ecclesie tradiderat."

"Volens igitur omne ratum esse, quod ipse pie fecit et ipsius saluti nostreque proficere, praefatum mansum, quem de curte nostra Emne acceperat, denariis prenominatis consilio fidelium meorum commutatum ab ecclesia redemi curtique restitui."

"Hee sunt ecclesie solventes hos denarios: Anloe solve octo untias, Bele octo untias, Vrees quatuor untias, Nurch duos solidos, Rothen duos solidos, Roterwolde duos solidos, Elde duos solidos."

"Ut autem hec nostra tradicio fratribus Oldensalensibus eorumque successoribus nunc et in posterum stabilis et inconvulsa permaneat, cartam hanc sigilli nostri impressione corroboratam in munimentum eis tradidimus. Acta sunt haec anno Dominice incarnacionis millesimo centesimo tricesimo nono, indictione quarta, anno primo regni Conradi secundi, episcopatus nostri undecimo."

"Hujus rei testes isti sunt: Hartbertus Majoris prepositus, Albero prepositus sancti Petri, Adelardus prepositus, Hugo prepositus sancte Marie, Lutbertus decanus sancti Martini, Arnoldus decanus, canonici; Simon, Leodricus, Henricus, liberi; comes Godefridus et frater suus Har-mannus, Franco de Deepnaham, Wernerus frater suus, ministeriales; Hugo de Honnorst, Fredericus scultetus, Otto de Runa, Bartoldus et Goswinus filius suus, Lidulphus de Oldenzeel et alii multi."

Getranscribeerd is de tekst als volgt:

"In naam van de heilige en ongedeelde drie-eenheid. Aan allen, nu zowel als in de toekomst, zij bekend dat ik, Andreas, bij de gratie Gods bisschop van Utrecht, aan de kerk te Oldenzaal, ten behoeve van de broeders die de zorg hebben voor de altaren, heb gegeven wat de priesters van de hieronder genoemde kerken jaarlijks op Sint Jacobsdag te Anloo betalen in ruil voor een boerderij te Emne, die mijn voorganger heer bisschop Godebaldus vromer nagedachtenis tot heil van de ziel van zijn hofmeester Wernerus aan voornoemde kerk had overgedragen."

"Willende dat al wat hij vromelijk gedaan heeft bekrachtigd zij en tot heil strekke van hem en van ons, heb ik voornoemde boerderij, die zij van onze hof te Emmen ontvangen had, op raad van mijn getrouwen, omgezet in de hierboven bedoelde geldsbedragen, van de kerk teruggekocht en aan de hof teruggegeven."

"Dit zijn de kerken, betalende deze bedragen: Anloo acht ons, Beilen acht ons, Vries vier ons, Norg twee schellingen, Roden twee schellingen, Roderwolde twee schellingen, Eelde twee schellingen."

"Opdat nu deze onze overdracht aan de Oldenzaalse broeders en hun opvolgers duurzaam en bestendig zij, hebben wij hun deze akte overgegeven, ter bevestiging bekrachtigd met de afdruk van ons zegel, gedaan in het elfhonderdnegenendertigste jaar van de vleeswording onzer Heren, het eerste jaar van het koningschap van Pondadas de Tweede, het elfde jaar van ons bisschopsambt."

"Getuigen zijn de volgenden: Hartbertus proost van het Domkapittel, Albero proost van Sint Pieter, de proost Adelardus, Hugo proost van Sinte Marie, Lutbertus deken van Sint Maarten, de deken Arnoldus, kanunikken: Simon Leodricus, Henricus, vrije mannen's de ambtenaar Godetridus en zijn broeder Harmannus, Franco van Diepenheim, zijn broeder Wernerus, bisschoppelijke dienaren's Hugo van Honthorst, de schulte Fredericus, Otto van Ruinen, Bartoldus en zijn zoon, Goswinus, Lidulphus van Oldenzaal en vele anderen."

Volgens professor Slicher van Bath (die veel onderzoek naar het hofstelsel in Nederland heeft gedaan) is in Drenthe het hofstelsel juist laat ingevoerd en daarom niet goed tot ontwikkeling gekomen en al vrij snel in verval geraakt. Daarom waren Drenten veel "vrijer" dan het volk in Overijssel waar nog zeer lang (soms tot ca. 1800) horigen waren. Boerderijen en soms ook de hof werden toen verpacht. Ambachtslieden werden in plaats van horig, vrije ondernemers alhoewel veel ambachtlieden een keuterij gepacht zullen hebben en zo in zekere mate toch weer "horig" werden.

Noot: In de Middeleeuwen werden belangrijke zaken in een zogenaamde oorkonde vastgelegd. Belangrijke zaken waren o.a. de verkoop van een boerderij of de betaling van de jaarlijkse pacht. Een oorkonde was in feite een schriftelijke vastlegging, vaak op perkamant, van een juridische handeling die rechtsgeldig werd door een waszegel. Veel oorkonden zijn vastgelegd in het oorkondeboek van Groningen en Drenthe, bewerkt door P.J.Blok.

Noot: Met Sint Jacobsdag [naar Ja(c/k)obus de Meerdere] wordt 25 juli bedoeld. Aan dezer dag zijn een groot aantal spreuken gewijd.

De hof in Emmen komt in oude archiefdocumenten afwisselend voor als "Hoofdhof", "Edele Hof" en "Heerenhof". In oude stukken komt ook de "Saalhof" voor. Hiervan is vastgesteld dat deze in de omgeving Julianastraat heeft gelegen, maar dat dit niet de bisschopshof was.

Over de exacte plaats waar de Heerenhof heeft gestaan verschillen geschiedkundigen van mening.

Lang is gedacht dat de Heerenhof 200 meter ten oosten van de Grote Kerk, op het terrein van Willinge, heeft gelegen. In artikelen van T.Engelsman en W.Visscher in de Kroniek (HVZOD) worden (mogelijke) verbanden tussen het terrein en de ‘hof van de bisschop’ gelegd. Ook G. van der Veen heeft in verschillende bijdragen in de Emmer Courant gesuggereerd dat de hof van de bisschop wel eens ten oosten van de kerk kan hebben gelegen. Hun standpunt over de ligging van de ‘hof van de bisschop’ was gebaseerd op de bijzondere percelen op het terrein. Bovendien werd in de volksmond gezegd, dat de ‘grachten’ de visvijvers van de bisschop waren geweest.

Tegenover oostelijke gedachte stelde Paul Noomen in 1990 in "Groningen 1040" dat het goed ’t Heerenhoff aan de noordwest zijde van de Grote Kerk had gelegen. P. den Hengst haalde de bevindingen van Noomen in 2013 aan in zijn scriptie over de opgraving in de Grote Kerk in 1964. Bron: Kroniek december 2016.

De Heerenhof zou met de naastgelegen pastorie, ‘De Weeme’, en de kerk tot het bisschoppelijke domein, ‘de hof van de bisschop’, hebben behoord. Vanaf circa 800 waren Groningen, Emmen/Sleen (Zuidenveld), Beilen (Beilerdingspel), Diever (Dieverderdingspel), Rolde (Rolderdingspel), Vries (Noordenveld) en Anloo (Oosternoer) de centrale plaatsen in Drenthe. In deze plaatsen kan een combinatie van een bisschoppelijke hof en een bisschoppelijke seendkerk (oudste kerk van een dingspel) op een oud domeincomplex worden verwacht

Samengevat zijn er twee mogelijke plaatsen:

  • 200 meter ten westen van de Grote Kerk Bron: P.den Hengst 2014.
  • 200 meter ten oosten van de Grote Kerk Bron: G.Dijkstra 2019.

A.C.van Oorschot vermeldt in "Geschiedenis van Emmen" (p.42): "Emmen bestond in de late Middeleeuwen waarschijnlijk uit 24 boerderijen, die in de oude dorpskern gestaan moeten hebben rondom de herenhof, een lemen spieker omgeven door een wal en gracht."

Wie helpt? Omhoog

Klik hier om een e-mail aan Historisch Emmen te versturen