Oorkonde uit 1313.
Verzameling J.J.Brands
|
Van 1024 tot 1522 maakten de bisschoppen van Utrecht de dienst uit in Emmen. Het is een lange maar belangrijke periode
in de geschiedenis van Emmen, want uit deze tijd stammen de heden ten dage oudst bekende vermeldingen waarin de naam Emmen voorkomt.
Dit artikel gaat over een oorkonde uit 1313 waarin de naam Emmen voorkomt.
Volgens de oorkonde uit 1313 werd de bisschoppelijke hof in Emmen in erfpacht gehouden door Henricus en Albertus,
zonen van Gerardus en horigen der kerk te Utrecht.
Op 7 augustus 1313 verklaarden zij de bisschoppelijke hof van de bisschop te hebben gepacht tezamen met de akkers,
weilanden, hooilanden, venen en bossen, zowel ontgonnen als onontgonnen. Noot: van 1301 tot 1317 was Gwijde van
Avesnes bisschop van Utrecht.
Zij verplichtten zich de bisschop, tezamen met een metgezel en twee paarden, viermaal per jaar onderdak te zullen verlenen.
Als huur voor het gebruik van de hof dienden zij 80 mud koren, enig hout, eikels en palingen betalen.
Bron: NDVA 1927
Als hofhorigen was het Henricus en Albertus verboden om zelf land in bezit te hebben of ander land te gebruiken dan dat van hun
leenheer. (bron: mr. A.S. De Blécourt p.519) Het land mocht volgens B.Lonsain (NDVA 1927 p.73)
wel worden gesplitst. Dat geschiedde ook want de rentmeester der domeingoederen,
Johan Renoy beschrijft in 1550, behalve 't Heerenhof, ook het Mouwengoed te Emmen: "dat met het voorn. Herengoet
offte hoff twijer broeder scheijdinge iss." De Heerenhof vormde
kennelijk ooit een geheel met het Mouwengoed maar werd later gesplitst. Beide werden separaat verpacht, in kleine stukjes aan diverse lieden.
Later zijn hieraan administratief verschillende eigendommen toegevoegd en wel die gelegen te Noordbarge, Westenesch en Weerdinge.
Bron: NDVA 1927 p.73
De Latijnse tekst van de oorkonde van 1313 luidt:
"Universis, ad quos presentes littere pervenerint, nos, Henricus et Albertus, fratres, filii Gerardi, meyeri in Emne
servi ecclesie et . . episcopi Trajectensis, notum facimus in hiis scriptis, quod nos a domino nostro episcopo Trajectensi recepimus in
conductione curtim suam in Emne cum omnibus agris, pascuis, pratis, paludibus, nemoribus, cultis et incultis, pro quadraginta modiis
siliginis hyemalis, viginti modiis siliginis estivalis, viginti modiis avene, pro dimidietate omnium lignorum et glandium, que evenire poterint,
et tribus stigis anguillarum , solvendis dicto domino nostro . . episcopo vel suo . . officiate annuatim, prout alii meyeri suis dominis in Drenthia
solvere consueverunt. Item . . officiatum ejus una nocte cum uno socio cum duobus equis quater in anno sub nostris expensis hospitabimur. Agros
eciam nostros proprios sitos in marka Emne infra sex annos a data presentium vendemus aut permutabimus extra illam markam,
ne cum agris curtis eos permiscere possimus. Alioquin extunc omnes agri nostri habiti et habendi in marka Emne
attinebunt curti predicte, negotia etiam domini nostri . . episcopi et suorum . . officiatorum promovebimus, prout hactenus est consuetum,
edificia dicte curtis edificabimus et reparabimus. Et hec conductio est heriditaria, dummodo heredes nostri servilis conditionis existant . .
ecclesie et . . episcopo Trajectensibus, et dictam curtim et bona predicta eidem attinentia in duas partes equaliter et non ultra dividere possumus.
Et si nos vel heredes nostri quocunque casu contingente ipsam curtim colere noluerimus aut non potuerimus seu predicta annuatim non persolverimus,
sepedicta curtis cum omnibus suis pertinenciis et edificiis libere et absolute ad dictum nostrum . . episcopum et suam ecclesiam divolvetur. In
cujus rei testimonium sigillum Reynaldi de Covorde ac sigillum terre Drenthie presentibus litteris apponi rogavimus. Et nos, Reynoldus de Cove
de et universitas terre Drenthie, ad preces predictorum Henrici et Alberti sigilla nostra presenitibus litteris duximus apponenda. Datum anno
Domini MCCC tercio decimo feria tercia post beati Petri ad Vincula."
Bron: Oorkondeboek van Groningen en Drenthe, bewerkt door P.J.Blok, nummer 244.
|