Van 1024 tot 1522 maakten de bisschoppen van Utrecht de dienst uit in Emmen. Het is een lange maar belangrijke periode in de geschiedenis van
Emmen, want uit deze tijd stammen de heden ten dage oudst bekende vermeldingen waarin de naam Emmen voorkomt.
Dit artikel gaat over het leenmannenregister welke is aangelegd tussen omstreeks 1379 en 1384.
In de laatste decennia van de veertiende eeuw legden de Utrechtse bisschoppen registers aan van hun dienstmannen en de goederen
en rechten die ze aan deze dienstmannen [leenmannen] hadden geleend.
In ruil daarvoor moesten deze leenmannen bestuurlijke, rechterlijke of militaire taken verrichten.
De leenman legde aan zijn leenheer een leeneed af waardoor hij zich verplichtte tot trouw aan zijn heer. De leenheer bood hem
vervolgens bescherming en een leengoed als bron van inkomsten. Deze leengoederen werden al spoedig beschouwd als een erfelijk recht
van de leenman en zijn nakomelingen.
Een leenman kon ook zelf weer als leenheer optreden door taken te delegeren en daarvoor goederen in leen te geven. De bisschop van
Utrecht oefende o.a. de grafelijke macht in Drenthe uit als leenman van de Duitse koning. Daarnaast fungeerde hij
als leenheer van de prefect van Groningen en de drost van Coevorden. Bovendien had hij een groot aantal van zijn
goederen, rechten en andere inkomsten (de tienden) in Drenthe uitgegeven aan leenmannen.
In 1528 droeg Hendrik II van Beieren, bisschop van Utrecht van 1524-1529 zijn landsheerlijke rechten over aan keizer Karel V.
In het leenmannenregister van 1381 wordt slechts één naam van een leenman in het kerspel Emmen vermeld:
"Henric Germinghe hout Germynghehuys in der buerscap to Berghe in den kerspel van Empne".
In de buurtschap Barge, gelegen in het kerspel Emmen, bevond zich derhalve een boerenerf met de naam:
Bron: Leenmannenregister 1379-1384. Verzameling J.J. Brands.
|