Kaartfragment uit 1862 waarop een weg met de naam Kerkweg is aangegeven.
Langs Het Hooge Loo, tussen Noordbarge en Zuidbarge, liep volgens Gerrie van der
Veen een eeuwenoude handelsweg naar Coevorden.
Was dit de aangegeven Kerkweg?
|
Noordbarge valt bestuurlijk al lang onder de gemeente Emmen. Hoewel het
ooit een zelfstandig dorp was heeft de groei van Emmen het dorp ingelijfd.
Toch was de marke van de boeren van Noord en Zuidbarge ooit de grootste
marke. Deze marke heette "Bargum". Mogelijk een
verbastering van een barg of berg hetgeen een hoge plaats op de Hondsrug zou zijn.
Noordbarge is waarschijnlijk ontstaan op een moment dat de technische kennis en
betere bemesting van het land voor kortere braakperiodes zorgde. Tot dan
woonden de boeren niet op een vaste plek, maar nabij hun landerijen die zich
steeds maar weer verplaatsen omdat ze gaandeweg onvruchtbaar werden. Door betere
bemesting bleven ze langer vruchtbaar en konden de boeren langer op één
plaats blijven wonen. Zo ontstonden meer permanente nederzettingen zoals
waarschijnlijk Noordbarge.
Boeren hadden een akkertje met daar omheen een heg, struiken of een
greppel. Het land werd bewerkt met een eergetouw, waarvan een Middeleeuws
exemplaar in de dorpskern van Noordbarge is gevonden. Een eergetouw was
moeilijk wendbaar, waardoor de akkertjes een vierkante vorm hadden. De
akkertjes werden aangeduid met "woert". (omheind perceel)
In de 16e eeuw werd door de heersende bisschop van Utrecht een soort
"belasting" geheven die op de woeste gronden rustte. Deze belasting was
een verplichte levering van een hoeveelheid graan en heette
"schuldmudde". Deze schuldmudde werd alleen geheven in nederzettingen die in de
10e eeuw al bestonden. Men vermoedt dat de schuldmudde per nederzetting
overeenkomt met het aantal hoeven. Hieruit kan worden afgeleid dat Noordbarge
in de Middeleeuwen uit negen hoeven zou hebben bestaan tot later in de Middeleeuwen
uit 25 hoeven.
In het jaar 1381 komt de naam "Berghe" voor het eerste voor in officiële stukken. Er
werd geschreven over het "Germynghe huys". Of hier Noord of Zuidbarge mee werd bedoeld is
niet bekend. Een stuk uit 1440 geeft meer duidelijkheid: "Bennynge" erf in Noertberge.
Onderzoeker Garming heeft aan de hand van de lijst "annotien
der priseringe huisen spickers, schuren en de andere getimmeren beneffens
hoften en gaerden" van het kerspel Emmen uit 1645 voor meer dan
de helft de namen van de bewoners kunnen achterhalen.
Uit het kerkregister van gedoopten, lidmaten, gehuwden en overledenen blijkt dat de
volgende namen de eerste eigenerfden van Noordbarge zijn geweest: Alberinge, Rosinghe,
Frijlingh, Ubbinge, Nijenhuisinge, Jolinge, Brink, Mantinge, Stratinge, Lutke Vrieling en
Beninge.
Rond 1800 had Noordbarge een bevolkingsomvang van 46 huizen met ongeveer 256 bewoners.
Noordbarge kende behalve boeren ook nog een timmerman, een kleermaker en wever, twee
spinsters en er was zelfs een winkelier.
In de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 11 juli 1890 werd aandacht besteedt aan de
woningnood in de gemeente Emmen en de uitbreiding richting Noordbarge: "De groote vraag
naar geschikte huizen heeft onvermijdelijk hooge huurgelden meegebracht, terwijl ook de huisplaatsen
eene waarde hebben gekregen, zooals alleen de stedeling die kent."
"Dit laatste doet hen, die hier eene woning willen zetten, uitzien naar eene huisplaats buiten de kom
van het dorp. Zoodoende krijgt Emmen hoe langer zoo meer een grooten omvang, terwijl het dorpelijk aanzien volkomen
bewaard blijft."
"Daar deze uitbreiding bijna uitsluitend plaats heeft aan de zijde van het ten zuiden gelegen
Noordbarge, verdwijnt allengs de scheiding tusschen deze plaats en het hoofddorp Emmen. Met alle reden mag men verwachten, dat
beide met eenige jaren geheel zullen zijn ineengegroeid.Vooral dezen zomer ondergaat ons dorp aan den zuidkant eene gansche
metamorphose: niet minder dan vier flinke huizen zullen weder verrijzen."
|

|
Tot in de twintiger jaren zou in de Rosingehof een oud huisje hebben gestaan welke uit 1597
dateerde. Hier zouden Job en Jonas hebben gewoond. Veel kunstschilders schijnen het
schilderachtige woninkje op het doek vereeuwigd te hebben, aldus de Emmer Courant van 1901
en de gemeente Emmen in een gemeentelijke brochure. Schijnen, want tot op heden is er geen
schilderij van de Rosingehof bij Historisch Emmen bekend. Wie helpt?
Elke uiterst kleine aanwijzing kan helpen en is zeer welkom.
Het bijzondere aan het huisje was dat het geen muren bezat, maar wanden gemaakt van
twijgen en twijgjes die met leem waren bestreken. Er was in het hele huis kennelijk geen
spijker toegepast.
Job en Jonas zijn zeker geen Drentse namen maar komen wel voor op
www.alledrenten.nl. Jonas was Jonas Jacobs
(1761-1836) en Job zou een afkorting kunnen zijn van Jacob.
Jacob en Hinderkien kregen in elk geval één zoon:
- Jonas Jacobs (*1761 Nijstad, †1836 Emmen) Hij huwde met Vrouwkje
[Vrouwtje] Israëls. Jonas was van beroep winkelier.
Jonas en Vrouwkje kregen in elk geval twee kinderen:
- Betje Jacobs (1789 Emmen, †1857 Dalen)
Zij huwde op 21 april 1819 in Sleen met Isak Arons.
Noot: in de huwelijksakte van Betje werden haar ouders beschreven als Jonas Jakobs en Frouke Israel.
Noot: in de overlijdensakte van Betje werden haar ouders beschreven als Jonas
Jacobs en Frouwtje de Jong en haar man als Isaac Bierman.
- David Jacobs (*1790 Westerbork, †1881 Noordbarge). David huwde in 1826 te Westerbork
met Beeltje van der Berg. Noot: in de overlijdensakte van David werden zijn ouders beschreven als
Jonas Jakobs en Froukje de Jong. David woonde zeer waarschijnlijk in de Rosingehof.
David en Beeltje kregen in elk geval één dochter:
- Vrouwtje Jacobs (*28-01-1829 Westerbork). Haar vader David gaf toen als beroep
"coopman" op.
|
|
De kleine vondst in Noordbarge (1875) is om meerdere redenen toch interessant. De vinder was een destijds
in Emmen bekende persoon en de vindplaats is nog exact terug te vinden.
In mei 1875 vond de heer H.F.Gosselaar uit Emmen twee zilveren munten. Het waren twee
dubbele groten (plakken) van Philips de Stoute van Bourgondië, geslagen tussen 1384 en 1404.
Hermannus Folkerus Gosselaar was vervener/landontginner en woonde tegenover de N.H. kerk in
de boerderij die naderhand bijna 100 jaar diende als
gemeentehuis van Emmen.
De vindplaats werd toen beschreven als "in een in den Esch, tusschen Emmen, Westenesch
en Noordbarge gelegen veentje". Ook de coördinaten zijn toen vastgelegd. Daaruit blijkt
dat de vondst is gedaan in het veentje dat vroeger ook wel bekend stond als "Douw zien
veentie". Het voormalige veentje is inmiddels opgenomen in een bosje aan de westzijde
van de Schapenveenweg tussen Westenesch en Noordbarge.
In de tijd van de heer Gosselaar liep er een pad – de vroegere Dreschjeslaan en het verlengde
daarvan – langs zijn huis, vrijwel rechtstreeks naar dit veentje. Het was een wandeling van
ongeveer een kwartier.
De twee gevonden munten zijn geschonken aan het Drents Museum te Assen.
|
Zilveren rijder
Florijn Stad Zwolle 1626.
|
De vondst in Noordbarge (1940) betreft munten uit de 17e eeuw. Omstreeks 1940 werd in een heideveldje achter een woning aan de Bargerkampenweg
te Noordbarge een groen klompje metaal gevonden. Het bleken zes zilveren munten te zijn
uit de periode 1621 tot 1669.
Er is nog flink wat heide omgespit, maar het bleef bij deze ene vondst
die bestond uit de volgende munten:
- Stad Zwolle, 1621, florijn
- Stad Zwolle, 1626, florijn, mogelijk "vals"
- Stad Zwolle, z.j. (1665-1669), florijn
- Brabant, 1640, ½ dukaton
- Gelre en Zutphen, 1662, dukaton of zilveren rijder
- Stad Kampen, 1669, dukaton of zilveren rijder
Florijn is de naam van een munt met de bekende afkorting “fl” van onze vroegere gulden.
De florijn had een waarde van 28 stuivers. Het gewicht was bijna 20 gram bij een
zilvergehalte van 0,673%.
De florijn Zwolle 1626, is een vervalsing uit die tijd. Het gewicht is te laag, evenals het
zilvergehalte. Ook begint de munt te "roesten". Het is niet bekend waar deze florijn is geslagen,
maar het zal waarschijnlijk wel in de Noordelijke Nederlanden zijn geweest.
De dukaton of zilveren rijder is de naam van een munt die zijn naam dankt aan de
afbeelding van een ruiter. Er bestond ook een gouden rijder. De zilveren rijder had in die
tijd een waarde van 63 stuivers. Het gewicht was bijna 34 gram bij een zilvergehalte van 0,941%.
De gevonden halve dukaton van Brabant was zwaar beschadigd.
In 1693 moesten alle zilveren munten worden gekeurd op het juiste gewicht en gehalte en bij
goedkeuring werd er een zogeheten “klop” ingeslagen. Meestal waren dat twee of drie letters
van de betreffende provincie. Geen van de gevonden munten heeft een klop. Het is daarom vrijwel
zeker dat de munten vóór 1693 in de grond terecht zijn gekomen. Het zal hier vermoedelijk gaan
om (een deel van) het geld van een reiziger of handelaar. Het was in die tijd namelijk niet
ongebruikelijk dat een reiziger, voordat hij in een dorp of stad ging overnachten, eerst
een deel van zijn geld op een veilige plek verstopte.
Deze muntvondst is in particulier bezit.
|