Drenthe telde ooit ongeveer honderd hunebedden. Daar zijn er nog 52 van over, waarvan 10 in
de gemeente Emmen, de andere 48 zijn verdwenen.
In de vorige eeuwen zijn er veel hunebedden gesloopt. De stenen werden namelijk nog al eens als
bouwmateriaal gebruikt, bijvoorbeeld bij de kerktoren in het centrum van Emmen.
In 1734 werd er voor het eerst een verordening opgesteld om de hunebedden te beschermen:
"Alzo wij in gewisse ervaringe zijn gekomen, dat
op veele plaatsen in deze landschap, in het verkopen en wegvoeren van
veldstenen, merkelyke excessen worden begaan, niet alleen door de markgenoten
selfs, maar ook door de meyeren en andere gedisqualificeerde ingesetenen, met te
verkopen en doen removeren van markstenen, voordestenen en andere scheidstenen,
ja selfs ook van de soogenaamde Hunebedden, die, allenthalven, als waardige
monumenten en van ouds beroemde gedenktekenen, behoorden geconserveert te
worden: so is 't dat wy, mits dezen, wel ernstelyk intercideren en verbieden aan
alle en een iegelyk, om eenige scheidstenen, mitsgaders de stenen van de
sogenaamde Hunebedden, te mogen verkopen, removeren of vervoeren, bij de poene
van hondert goltguldens t' eIken reyse te verbeuren boven de waardye van de
verkofte of weggevoerde stenen."
Veel keiendelvers stoorden zich er echter niet aan en gingen gewoon door met
hun sloop werkzaamheden. Dit blijkt o.a. uit een reisverslag van Harm Boom uit
1868 welke door Ger de Leeuw is weergegeven in "Rondom de Heerenhof":
"Regts van mij liep de kunstweg over Emmen naar
Dalen, Hoogeveen en Coevorden, oostwaarts lagen de uitgestrekte veenen en links,
onmiddellijk aan de brug palende, het gehucht Noord-Barge, onder de schaduw van
eikengeboomte. Aan den oever van het kanaal, dat zich tot aan Zuid-Barge
uitstrekt en sterft aan den ingang van het onmetelijk turf paradijs, lagen miljoenen
ponden keisteen opeengestapeld, wachtende op gelegenheid om naar onze
zeeweringen vervoerd of onder de slagen van den hamer verbrijzeld te worden, ten
einde dan onze wegen te bevloeren."
In de 18e en 19de eeuw werden veel keien verkocht aan het westen van het land. Toen "vrat"
de paalworm het hout op dat in die tijd veel gebruikt werd om dijken en beschoeiingen
van te maken. Ook oudheidkundige Andries Schoemaker (1660-1735) schreef hierover tijdens zijn
reis door Zuidwest Drenthe in 1732. Bron: A.E.van Giffen, De hunebedden in Nederland, 1925.
't Heeft de Heere des Hemels en der aarde behaagt om de geunieerde Nederlanden (wegens haar
hooggaande sonden en ongeregtigheden) met een seer bedroefde quale te besoecken: namelijk een soort van
gewormte die niet allenig de schepen door knagen: maar wel insonderhijt het paalwerk dat aan de deycken
staat: dat door dat gedierte door knaagt word tot aan de grond toe waar door dan de paalen afgeknaagt
zijnde daar heen vallen en den dijk gevaar loopt om bij stormwinden en hooge vloeden in te breken: waar
door het land dat doorgaans in Holland: Zeland: en Vriesland: door de deyken bewaart word: ten eene maal
soude kunnen onder water loopen gelijk wíj daar van de droevige gevolgen voor onse tijt: soo selfs meer
als eens gesien hebben en noch sien dat de beylemer meer tussen Amsteldam en Weesp nog onder water lijt.
Om was het mogelijk nu dese toetale Ruine deser landen voor te komen soo hebben haar hoogmogende
de Heere staten van Holland: nevens de andere staten haare bontgenoten een bede dagh doen uytschrijven:
om was 't mogelijk Godt almagtig te bidden dat het sijn vaderlijke en seer goedertierende hand mogte
geliven de plagen: en straffe: schoon die wel verdient waren van den landen te wenden: en de selve landen
in sijn Genadige bescherming aan te nemen en te behoeden. Ten andere hebben se ook na menschelijke middelen
omgesien en een premie belooft aan den Gene die iets wist uyt te vinden dat tot wering mocht dienen om dit
gewormpte te stuyten soo sijn er al verschijde opgekomen die meenden een middel gevonden te hebben om het
quaat te weeren doende de niwe paalen die er soo ver in geslagen wierden met een sekere harde stof bestrijken
soo verre als die in 't water stonden waar men heeft bevonden dat het gewormpte die van verschijde soorten
sijn dat echter in een seer korten tijt hebben doorknaagt en ten eene maal te niet gegaan soo heeft onder
andere Pieter Straat burgemeester te Boven-Karpsel en hoofdingeland nevens zijn Confrater een boekje uyt
gegeven in de welke een middel werd aan de hand gegeven om niet alleen het quaat van 't gewormte te boven
te komen maar ook de dijken bestandiger te maken het boekje is in 't jaar 1735 voor de twede maal gedrukt
bij Johannes Oosterwijk op den dam: hier in werd sonne klaar aan, getoont en een middel aan de hand gegeven
om (onder Godes segen) dit quaat te stuyten 't welk is om voor de dijken al gloyende steenen te werpen van
een groote zwaarte, dit is werkstellig gemaakt: en den bovengenoemde Pieter Straat heeft mijn mondeling
gesegt: en getoont dat dit een seer goede uytwerking is geweest aan de Geldersche dijk tusschen Enkhuysen
en Medenblik daar de dijk maar swack en qualijk gestelt was. Daar op heeft men bezig geweest om uyt alle
Gewesten steen bij den andere te krijgen om die te gebruyken: dat wel goeth was maar, seer langsaam voort
gong: soo heeft het God behaagt dat men in ons eygeland daar men geen gedachte op had: een groote meenigte
van steen in de aarde ondeckte in het land van Drent en voor eerst in sonderheyt omtrent Havelte: om nu daar
van de waarhijt te weten: soo hebbe ik versocht aan J.Dannenberg wonende tot Meppelen twee uurtjes van
Havelte: die mijn dat antwoord: onse heeren hebben verboden om niet te verkopen de soogenaamde hunebedden en
de groote antiquitijt steenen, maar de andere steenen wel die in meenigte uytgevoert worden en van een verbaasde
groote sijn en nu ondeckt worden en in de grond leggen, ik ging voor leden vrijdagh na Dieveren en sag toen in
een moerassig veentyen een steen die opgegraven wierd: en was soo ver als men hem sien konde: al 17 voeten
over sijn kruys die sol bemoelijk wesen daar van daan te krijgen: de wijl de wegh bijna ontoegankelijk was:
ik ben daar met veel moeyte en gevaar bij geweest. Hier sijn al (steenen) laten springen daar 136 wagenvragten
sijn afgevoert en sit noch veel aan de grond etc,
"Was gedateert 16 April 1735, getekent J.Dannebergh."
Stenen waren een goed alternatief en die lagen er in Drenthe genoeg. Veel mensen gingen naarstig op zoek naar stenen omdat de verkoop er van een
aardige bijverdienste opleverde. Een hunebed hoefden ze niet te zoeken. De stopstenen tussen de staanders - maar ook andere hunebedstenen - werden
fijn geklopt door de ijverige Drentse winterarbeiders. In "Rondom de Heerenhof" merkt
G. de Leeuw over deze klopperij op, dat er 's winters toch weinig te doen was rondom de boerderij.
De grote stenen van hunebedden waren te groot en zwaar om te vervoeren.
Vlak naast elkaar werden gaten geboord waarin springstof tot ontploffing
werd gebracht. De steen spatte in een groot aantal kleine stukken uiteen.
Pas in de twintigste eeuw werd beter op de bescherming van (de overgebleven) hunebedden toegezien.
|