Uit de straatnaam Molenkamp valt af te leiden dat op het gebied molenkamp een molen
gestaan zou hebben. Deze molen stond niet op, maar
in de buurt van het gebied molenkamp. Hij stond volgens de
Hottingerkaart uit 1792 in het verlengde van de laan op het Willingegoed, dus ten zuiden van de huidige Molenkamp,
op een terrein dat later de naam ‘De Veenkampen’ kreeg.
Buiskool schreef meer dan vijftig jaar geleden, dat er in Emmen in 1847
drie molens stonden, waaronder die aan de Molenkamp: "een
volmolen, staande op de naar deze molen genoemde Molenkamp..."
Als bron wordt door hem genoemd: "verzekeringen
van oude inwoners zoals Van Loo, Hovenkamp, Kooiker, Oosting en Reinders".
(Noot: verzekeringen, geen harde bewijzen!)
Buiskool schreef verder in "Op Naoberveziet" 2e bundel (p.74):
"Het ruwe want (een grove stof door dorpswevers
van wollen garens geweven) werd naar de volmolens gebracht. Deze vond men te
Zweeloo, Aalden en Emmen. Aan den molen te Emmen, eigendom van de familie
Hilbrands (Fos Hilbrands) herinnert nog de naam Molenkamp. Het want werd in
een bak gestopt (die veel geleek op een paardenkrib) en overgoten met urine.
De molen werd aangezet en door de op- en neergaande beweging van de stampers
werd het want geperst, gevold of gevuld tot een dichten lap. Na het vullen
werd het door de blauwververs geverfd."
H.Tiesing schreef uit eigen herinnering in 1901 in het tijdschrift
"Vragen van den Dag" p.570 e.v. het artikel "Over weven en
spinnen op het platteland in vroeger tijd. Een schets uit de oude Drentsche
toestanden": "Wanneer het want, een hol
geven stof, die alleen van wollen garen gemaakt is, aan de boerin was ter
hand gesteld, werd al spoedig het plan gemaakt tot een reis naar Zweeloo of
naar het onder die gemeente horende gehucht Aalden. Het holle want moest dan
worden "gevuld", d.i. dichter worden gemaakt, een bewerking die
ook bij de bereiding van lakens te pas komt, zodat het hier gebruikelijk
"vullen", "vollen", walken betekent. Daartoe kwam ook
het want in een badkuip (Drents: vulkoep), waarin het werd geperst door
stampers, die dan door de windmolen in beweging werden gebracht. Omstreeks
1870 waren in genoemde plaatsen nog zodanige volmolens, die men vroeger in
meer plaatsen, o.a. te Weerdinge en Emmen vond".
In 1742 werd op #31
Jan Hilbrands sr (1707-1787) genoemd. Hij werd aangeslagen voor "4 paarden wegens ¾ waardeel en
een vollersmolen". Jan Hilbrands was de vijfde generatie. Hij
huwde in 1733 met Hilligje Strating (1709-1792) uit Noordbarge. Hij moest enkele keren voor het hoogste rechtscollege in Drenthe,
de Etstoel, verschijnen wegens conflicten met zwagers over leningen. Verder bezat hij in de tweede helft van de 18de eeuw het erf
Westebrink in Noordbarge. In de kerk van Emmen was hij in 1754 tot diaken verkozen.
Zijn zoon Jan Hilbrands (1742-1829), de zesde generatie woonde op
#31. Vermelding in
de haardstedenregisters van 1784 en 1794: "Jan Hilbrands (1742-1829) halve boer en molenaar".
Ook bezat hij verschillende huizen in het kerspel Emmen, onder andere het eerder genoemde Westebrink in Noordbarge.
In 1789 verkocht hij de keuterij Zwengelmoes in Emmen voor f. 130,- aan Jan Berends Elsing uit Sleen.
Jan Hilbrands huwde in 1774 met Roelofje Houwink (1748-1779). Zij stierf in 1779 in het
kraambed, waarna zij in Emmen werd begraven.
Roelof Hilbrands (1775-1835) behoorde tot de zevende generatie. Hij was in 1809
gehuwd met Jantje Elsing uit Sleen gehuwd. Uit een aantekening in het patentregister blijkt dat hij de volmolen in het begin van de 19de eeuw slechts
"een zeer klein deel van het jaar’ gebruikte".
Het kadaster geeft aan dat de volmolen in 1832 op het perceel
C1592 stond en dat eigenaar Roelof Hilbrands de eigenaar was. Toen
omstreeks 1832 het kadaster werd opgetekend, werden daarvoor zogenaamde ‘dienstjaarveldwerkkaarten’
vervaardigd, die de basis vormden voor de kadastrale kaarten van 1832. Op
één van die dienstjaarveldwerkkaarten is te zien dat de volmolen in het verlengde van kadastraal perceel C950
lag, de laan op het Willingegoed. Met potlood werd erbij geschreven ‘Allee’, daarbij verwijzend naar de laan op het
Willingegoed. In het kadaster van 1832 werd overigens het woord ‘Allee’ niet overgenomen, maar werd ‘bosch’ als soort
van het perceel vermeld. Aan de zuidkant lag het perceel C949, waarin de tekenaar ‘bomen’ schreef. In het kadaster van 1832 werd dit perceel ook als ‘bosch’ aangeduid.
Ten noorden van de ‘Allee’ lag een weiland met daarin een sloot die aan de oostzijde verbreed was.
Iets ten oosten van de ‘Allee’ stond in 1832 de achtkantige volmolen. Het was een kleine molen.
Roelof Hilbrands woonde in het begin van de 19de eeuw op kadastraal perceel
C983 (anno 2019 gelegen aan de westzijde van de Hoofdstraat tussen de Weerdingerstraat en de
Derksstraat) Als beroep van Hilbrands werd ‘landbouwer’ vermeld. Hij bezat in de eerste helft van de 19de eeuw in de gemeente
Emmen ruim 69 ha grond, waarvan ongeveer 42 ha veen. Daarnaast bezat hij ook nog onroerend goed in de gemeente Sleen.
In het midden van de 19de eeuw vonden er op de genoemden percelen C1529 (volmolen) en C783 (huis met erf) wijzigingen plaats.
Willem Hilbrands, zoon van Roelof Hilbrands, verkocht de boerenplaats, eerst aan de markegenoten van Emmen en Westenesch, waarna
vervolgens Jan Horring uit Westenesch eigenaar van het perceel werd.
Willem Hilbrands liet de volmolen omstreeks 1850 afbreken. In het kadaster werd bij dienstjaar 1851 het woord ‘amotie’ vermeld,
hetgeen sloop c.q. afbreken betekent.
Het erf waar de molen op stond werd enkele jaren later aan de
markegenoten van Emmen en Westenesch verkocht en kwam bij de gemeenschappelijke gronden die ten oosten van Emmen uit ruim 245 ha ‘heide, zand en veen’ bestonden.
Op de plaats waar de molen stond, lagen omstreeks 1880 de omwalde akkers van de Veenkampen, welke op de chromotopografische kaart van 1900 goed te zien zijn.
Met de sloop van de volmolen in het midden van de 19de eeuw kwam er een einde aan het gebruik van een volmolen in het dorp Emmen.
In de periode 1784-1794 woonden er in Emmen twee molenaars.
- Frederik Wilhelm Beins die op #56
woonde.
- Jan Hilbrands (1742-1829) die op #31
woonde. Vermelding in 1784 en 1794: "Jan Hilbrands (1742-1829) halve boer en molenaar".
Deze Jan was een zoon van Jan Hilbrands (1707-1787) die in 1742 werd aangeslagen voor "4 paarden wegens ¾ waardeel
en een vollersmolen".
Noot: In 1742 werd op #53
ook de erfnaam Pranning (tegenover de NH kerk) vermeld waar mulder Pranning zou wonen. Was hij misschien de
molenaar op de vollersmolen op de kamp waar Buiskool over schreef? Of was hij molenaar op de rosmolen in Emmen.
Bron: artikel: G.J.Dijkstra, Beilen; "Molens in Drenthe" p.124
Noot: De garage van de familie B.H.Kessens (Molenkamp 15) droeg (draagt) de naam: "De Eekschillermeul".
|